home
>
en
>
wanneer wij doden ontwaken
>
synopsis
In 1899 schrijft Ibsen zijn laatste stuk. Wanneer wij doden ontwaken. Hij stelt hierin de kun st die zich buiten het sociale leven plaatst ter discussie. In die zin is het stuk op te vatte als een literair testament: de kunstenaar die zich boven de werkelijkheid plaatst, vernietigt het leven.
‘Wij werken allebei in hard materiaal mevrouw,….uw man en ik. Hij zal wel worstelen met marmer, verbeeld ik mij. En ik worstel met gespannen, trillende berenspieren. En allebei krijgen we het materiaal er tenslotte onder. Overmeesteren het. Laten niet los voor wij het overwonnen hebben.’
De kunstenaar Rubek keert, na jarenlange omzwervingen in het buitenland, met zijn jonge echtgenote Maja terug naar Noorwegen. Jaren daarvoor voltooide hij zijn meesterwerk De dag der opstanding, waarin hij getracht heeft de naïviteit, de schoonheid ontdaan van alle lagere lusten, tot leven te wekken. Terug in Noorwegen wordt hij geconfronteerd met Irene; de vrouw die model stond voor zijn werk. Zij beschuldigt hem ervan haar ziel te hebben ontnomen, door haar als heilige bron van zijn inspiratie te gebruiken. In zijn angst voor lichamelijke begeerte, plaatste hij de kunst boven het leven. Maja ontmoet op dat moment de tegenpool van Rubek: Ulfheim, een jager die zich alleen door primitieve lusten laat leiden. Irene realiseert zich dat ze levend dood is.
Maja daarentegen vertegenwoordigt het leven; de natuurlijke drang om te ontdekken en om datgene af te wijzen wat het leven vernietigt. In hun confrontatie met de vrouwen komen de mannen tot inzicht . Rubek realiseert zich dat hij is vergeten te leven, Ulfheim ziet in dat liefde alleen bestaat uit animale lust. Op zoek naar hun vrijheid beklimmen zowel Maja en Ulfheim, als Irene en Rubek een berg. Op het moment dat er een sneeuwstorm opsteekt, keren Maja en Ulfheim terug naar het dal, waar voor hen het leven is. Irene en Rubek gaan door naar de top om zich van hun lichamelijke gevangenschap te bevrijden.