home
>
Hugo Claus
>
biografie
Toen Hugo Claus per keizersnede werd geboren (5 april 1929) kwam zijn vader toeterend bij het ziekenhuis voorrijden om de aandacht van de dokters op zijn nieuwe Chenard Walkerte vestigen, een automobiel van het type waarin Al Capone rondreed. ‘Als ik me melancholiek voel, schrijf ik dat op rekening van mijn moeder, die me niet eens normaal ter wereld kon brengen,’ zei de zoon daar later over. Hij zou er ook over dichten: ‘Mijn moeder laat haar vrucht – haar prooi – niet los. / Men moet in haar zoeken.’
Met achttien maanden werd Claus al naar een klooster gebracht, waar het leven voor hem van een grote raadselachtigheid bleef: ‘Ik begreep nergens iets van, alleen maar dat je gevangen zat en je wist niet waarom. Die mysterieuze regels hadden je in een greep; een van die regels was dat je Frans moest spreken op donderdag en zaterdag, en Vlaams op de andere dagen. De week daarop was het andersom. Je moest ook zwarte wollen kousen dragen tot boven de knie, en God zat in elke hoek. God zit, geloof ik, heel veel in kostscholen. Op de speelplaats zat hij ook, en als de zuster, wanneer we speelden, één keer floot, dan bleef je helemaal onbeweeglijk stilstaan als een trillende jachthond.’
Het zijn onder andere deze belevenissen die Claus hebben geïnspireerd tot het schrijven van zijn opus magnum Het verdriet van België (1983), waarin de kostschool wordt beschreven als plek van ressentimenten en trauma’s waaruit de jonge hoofdfiguur Louis Seynaeve alleen kan ontsnappen door te fantaseren en de werkelijkheid geweld aan te doen. Bovendien wilde Claus laten zien hoe er in de oorlogsjaren werd gedacht: ‘Toen de Duitsers bij ons binnenvielen was dat een feest voor het oog. In Kortrijk hadden we te maken gehad met Engelse, Franse en Marokkaanse militairen. Tuig. Ze waren doorlopend dronken, ze vergrepen zich aan de vrouwen en als ze brood haalden bij de bakker liepen ze weg zonder te betalen. De komst van de Duitsers in hun zwart glimmende uniformen met het doodshoofd op hun baret was beeldschoon voor een jongen van elf. België gedroeg zich toen als een jongen van elf.’
Vanaf 1949 heeft Hugo Claus veel gereisd. Zijn langdurige verblijf in Parijs in het begin van de jaren vijftig en zijn aansluiting bij Cobra zijn indringend beschreven in de roman Een zachte vernieling (1987). Hij kwam in de ateliers van Karel Appel en Corneille, ging voor het eerst schilderen. Ook ontmoette hij er toneelschrijver Antonin Artaud, die hem in aanraking bracht met het surrealisme. Midden jaren vijftig woonde hij enige jaren in Rome. Hij werkte aan enkele films mee en besloot dat hij op een dag ook zelf filmer zou worden – uiteindelijk zou hij meer dan twintig scenario’s schrijven en vijf films regisseren. ‘Mensen van mijn leeftijd zijn nu eenmaal enorm door de film beïnvloed. Ik wilde zo dicht mogelijk bij die wereld komen. De droom, daar ging het om. De droom heeft de allures van de film, van het beeld.’
Toen Claus in de jaren zestig terugkeerde naar zijn geboorteland was hij al een gevierd schrijver en dichter. Zijn productiviteit ging gelijk op met zijn veelzijdigheid: hij schreef romans, verhalen, gedichten en toneelstukken. Ook genoot hij bekendheid als filmregisseur, scenarioschrijver en beeldend kunstenaar. Een constante bleef zijn aversie tegen het politiek gezag en het katholieke geloof. Soms beleed hij dat op speelse wijze: hij noemde zijn in 1963 geboren zoon naar de ongelovige Thomas. Maar in 1968 kreeg hij enkele maanden voorwaardelijke gevangenisstraf wegens het beledigen van de Heilige Drievuldigheid, die hij als naakte personages in een door hem geschreven en geregisseerd toneelstuk had opgevoerd.
In de jaren zeventig haalde Claus veelvuldig de pers vanwege zijn relaties met de actrices Kitty Courbois – met wie hij rond 1970 in Amsterdam samenwoonde en die de inspiratie vormde voor de tragische liefdesroman Het jaar van de kreeft (1974) – en Sylvia Kristel, met wie hij opnieuw naar Parijs verhuisde en in 1975 een tweede zoon kreeg, Arthur. Nadat hun relatie ten einde kwam keerde hij alleen terug naar Gent, waar hij eindelijk de roman voltooide waar hij al zijn hele leven op broedde, Het verdriet van België.
Met zijn vrouw Veerle de Wit verhuisde Claus onder andere naar Zuid-Frankrijk – het verlangen om steeds een nieuwe woonstede op te zoeken heeft hij waarschijnlijk van zijn vader, die meer dan vijftig keer verhuisde. Hij bleef romans, verhalen, toneelwerk en gedichten publiceren, waaronder De Sporen (1993), Gedichten 1947-1994 (1994), Wreed geluk (1999) en In geval van nood (2004). In de compactheid en de afwisseling van zijn gelaagde poëzie kon Claus zich naar eigen zeggen het best uitdrukken: ‘Poëzie is wat mij beweegt, dat is de kern van wat ik doe. Ik schrijf romans die ik dichterlijk noem, en mijn schilderijen zijn poëtische schilderijen.’
Zijn laatste prozawerken na het met de Libris Literatuurprijs bekroonde roman De Geruchten (1997) zijn de novellen Het laatste bed (1998) en Een slaapwandeling (2000), die zich laten lezen als lyrische preludes op zijn ziekte. Claus leed aan de ziekte van Alzheimer en heeft zelf het moment van zijn overlijden op 19 maart 2008 bepaald.
Hugo Claus publiceerde in totaal meer dan honderdvijftig afzonderlijke titels. Er verschenen van zijn werk meer dan honderd vertalingen in een twintigtal talen. Hij ontving tientallen literaire prijzen in binnen- en buitenland, waaronder de Staatsprijs voor Toneel (meerdere keren), de Staatsprijs voor Poëzie en de Staatsprijs voor Proza; de Prijs der Nederlandse Letteren; de Henriëtte Roland Holst-prijs voor zijn toneeloeuvre; de Cultuurprijs van de Stad Gent; de Constantijn Huygensprijs en in 1998 voor De Geruchten de Aristeion Literatuurprijs, de hoogste Europese literaire onderscheiding.