home
>
Luk Perceval
>
biografie
Luk Perceval (Lommel, 1957) is een Vlaamse acteur en regisseur. Na zijn studie aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen ging hij aan het werk als acteur bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS). Vervolgens richtte hij samen met Guy Joosten in 1984 in Gent de Blauwe Maandag Compagnie op (BMC). In 1998 stichtte Perceval Het Toneelhuis: een fusie tussen de Gentse BMC en de Antwerpse KNS. Sinds 2005 is hij voornamelijk in Duitsland actief: eerst als huisregisseur van de Schaubühne am Lehniner Platz in Berlijn en sinds 2009 is hij leidend regisseur bij het Thalia theater in Hamburg.
In 1991 won hij de Jan Oscar De Gruyter-prijs voor zijn regiewerk in de stukken Strange Interlude en De voader. In 1998 werden Percevals theaterkritieken met een prijs bekroond door verschillende theatercritici. Voor het theaterstuk Ten Oorlog (1999) ontvingen Tom Lanoye en Perceval de Thalia-prijs. De Duitse versie van het stuk Schlachten! werd in 2000 geselecteerd voor het prestigieuze Theatertreffen in Berlijn en ontving er de Innovationsprijs. In 2001 kregen Peter Verhelst en Perceval de Taalunie Toneelschrijfprijs uitgereikt voor Aars!.
Luk Perceval over Het jaar van de kreeft
‘Het jaar van de kreeft is een meedogenloos boek. Meedogenloos omdat het de liefde toont in haar vergankelijkheid. Het verhaal laat zien hoe de liefde na de eerste verrukking al snel overgaat in valse verwachtingen en onverdraaglijke ontgoocheling. In de toneelbewerking staat die breuk tussen verwachting en realiteit in de liefde centraal. Wat mij interesseert, is de vage scheidingslijn tussen waan en werkelijkheid, de liefde als verslaving en zelfbedrog. Of om het met James Joyce te zeggen: Love loves to love love.’
Luk Perceval over In ongenade
'Het verhaal ontroert mij, dat is de belangrijkste reden om het te brengen. Die mannelijke overmoed die ten onder gaat in de jungle van het platteland, een plek waar zelfverzekerdheid niets waard blijkt te zijn. Wat overblijft is een menselijk, vergankelijk mens. Een relatief mierenbestaan. Dat gegeven spiegelt zich op vele niveaus. Het boek stelt ook de vraag: wat is moraal? De dochter versus de studente. Zijn ze beiden verkracht? Waarom zou het ene geval anders zijn dan het andere? De professor spreekt zichzelf daarin tegen. Uiteindelijk rest hem alleen nog zijn hulpeloosheid. Dat gegeven en vooral ook de aanvaarding van die hulpeloosheid, dat vind ik mooi.Het is overigens niet allemaal somberheid: er zit humor in het verhaal. De afstandelijke manier waarop de professor naar zichzelf en zijn situatie kijkt, is grappig. Hoe hij slaapt met de dierenarts, een vrouw die hij niet aantrekkelijk vindt. Hij maakt zichzelf er bijna belachelijk mee. Ach, de trieste lichtheid van het bestaan.'