De Duitse regisseur Thomas Ostermeier (1968) is artistiek leider van de Schaubühne am Lehniner Platz en werkt als gastregisseur in Hamburg, München en op diverse Europese podia. Zijn werk werd onderscheiden met talloze prijzen in Duitsland en op verschillende festivals in Europa. In zijn oeuvre neemt het werk van Ibsen (Nora) een belangrijke plaats in naast ensceneringen van o.a. Shakespeare (Hamlet) en Sarah Kane (Blasted). Met Spoken regisseerde hij voor het eerst bij Toneelgroep Amsterdam. In seizoen 12|13 volgde zijn tweede regie: De Meeuw.
Thomas Ostermeier heeft iets met Ibsen. Sinds zijn ophefmakende voorstelling van Nora in 2002 neemt het werk van de grote Noor een prominente plaats in zijn werk in. Spoken is zijn vijfde enscenering van Ibsen in acht jaar tijd en past in een geïnspireerde zoektocht naar een actualisering van zijn burgerlijke drama’s.
Thomas Ostermeier treedt voor het eerst op de voorgrond met Mark Ravenhill’s Shopping and Fucking bij de Baracke in het Deutsches Theater Berlin, een platform voor jonge regisseurs dat onder zijn artistieke leiding in 1998 wordt uitgeroepen tot Theater des Jahres. De verwachtingen zijn dan ook hoog gespannen wanneer hij het daaropvolgende jaar aantreedt als artistiek leider van één van de meest gerenommeerde theaters in Duitsland, de Schaubühne am Lehniner Platz. Het duurt aanvankelijk even voor Ostermeier en het ensemble elkaar vinden maar met Nora wordt het startschot gegeven van een reeks succesvolle voorstellingen waarin Ostermeier zijn eigen signatuur vindt.
Dat startschot is ook vrij letterlijk te nemen. Op het einde van het stuk trekt de titelheldin niet de deur van haar huwelijksleven achter zich dicht, zoals al meer dan honderd jaar de gewoonte was, maar schiet ze haar echtgenoot Helmer neer. Anne Tismer blijft als Nora alleen achter in het prachtige penthouse waarin Ostermeiers vaste scenograaf Jan Pappelbaum haar had opgesloten. Alles ademt het nieuwe millennium. Nora is een jonge vrouw die stikt in een wereld van materiële welvaart en vluchtige contacten. Om zich een plek te veroveren aan de zijde van haar rijke echtgenoot gaat ze in overdrive, schakelend van het ene naar het andere register, alsof ze teveel rollen tegelijk moet spelen: trophy wife met de looks van Lara Croft, moeder van drie kinderen, en society vrouw. Ze speelt met overgave en de moed der wanhoop tot ze zich al schietend een weg baant naar de vrijheid, of beter een kille gevangeniscel. Op het einde staart ze wezenloos voor zich uit terwijl haar echtgenoot en vader van drie kinderen leegbloedt tussen de siervissen in het aquarium. Ostermeiers dynamische regie, zijn beeld- en muziekcitaten (o.a. The Doors), zijn radicale update van Ibsens burgerlijke wereld naar onze huidige maatschappij treffen een gevoelige snaar. Pers en publiek reageren enthousiast. De voorstelling groeit uit tot één van de meest succesvolle ooit bij de Schaubühne. In juni 2003 is Nora op uitnodiging van Ivo van Hove te gast op het Holland Festival.
In 2005 is het de beurt aan die andere belangwekkende vrouw in Ibsens oeuvre: Hedda Gabler is in Ostermeiers versie een jonge vrouw die doelloos ronddwaalt in het imposante huis van haar echtgenoot Jorgen Tesman, verloren tussen glas, beton en witte doodsbloemen, gereflecteerd in een spiegel die haar ook achter de wanden van de leefruimte geen privacy gunt. Ze verveelt zich. Ze koestert grote verlangens maar ontbeert de moed om die ook te realiseren. Ze kijkt naar de regen op de glazen wand; de druppels haar niet geweende tranen.
Hedda is in vele opzichten het jongere zusje van Nora: ze heeft gekozen voor materiële zekerheid in de hoop haar levensangst te bezweren. Bij haar geen hectische energie meer, geen drang om haar leven om te gooien maar een berekenende, onschuldig en cool ogende pose. Katharina Schütter speelt haar ingehouden, schijnbaar louter buitenkant. Emancipatie is geen issue meer. Hedda kan alles doen wat ze wil, niemand die haar een strobreed in de weg legt. En toch is ze niet gelukkig. Ze lijdt aan het gevoel geen verschil meer te kunnen maken, er niet écht toe te doen. Ostermeier noemt haar toestand ‘Wohlstandsdepression’. Wanneer ze zich op het einde van het stuk in de belendende kamer een kogel door het hoofd jaagt, kijkt haar echtgenoot amper op en onthult het draaitoneel ijzingwekkend traag haar tengere, ontzielde lichaam. Alles aan deze voorstelling is hard, koud en afstandelijk. Alleen de muziek van de Beach Boys brengt een bitterzoete toets aan: ‘God only knows’. Ostermeier houdt in Hedda Gabler een hele generatie een spiegel voor. Zonder te moraliseren, schetst hij de leegte van het teveel aan mogelijkheden, de weigering te moeten opgroeien. Opnieuw heeft hij de vinger aan de pols van de tijd. Hedda Gabler wordt een instant hit die wereldwijd wordt bejubeld.
Ook Ibsens mannenportretten weet Ostermeier grondig te herlezen en naar onze tijd te vertalen. In het Burgtheater in Wenen voorziet hij Bouwmeester Solness (2006) van een verrassend einde wanneer het hoofdpersonage aan het einde geen zelfmoord pleegt maar ontwaakt uit een nachtmerrie. Het getoonde wordt daarmee terug gewezen naar het rijk van de verbeelding en lijkt eerder de droom van iemand die de controle over zijn eigen bouwsels en verzinsels is verloren. Het stuk voelt als een aanklacht tegen het megalomane gedrag van een ambitieuze man die over lijken gaat om zijn doelstellingen te realiseren.
In die zin vertoont de voorstelling opvallende gelijkenissen met de bijna profetische John Gabriel Borkmann (2008). Ostermeier en zijn dramaturg, de schrijver Marius von Mayenburg, bewerken het stuk tot een profetische analyse van de kredietcrisis die met het faillissement van Lehman brothers pas enkele maanden later zou uitbreken. Ze herschrijven het levensverhaal van de in opspraak gebrachte bankmagnaat Borkmann tot een gebalde 100 minuten durende farce over de excessen van het kapitalisme. De actualisering is frappant, de toonzetting verrassend burlesk. Ostermeier slaagt er opnieuw in om de dieptragische wereld van Ibsen te larderen met filmische ingrepen en hilarische uitvergrotingen. Ook nu weer blaast hij het stof van personages en milieu en maakt hij van Ibsen een tijdgenoot die nog steeds wezenlijke uitspraken doet over mens en maatschappij anno 2010.