Voorafgaand aan zijn theaterteksten maakt Tom Lanoye steeds een uitgebreid plan de campagne, waarin hij zijn personages, hun ontwikkelingen en de dramatische gebeurtenissen beschrijft en analyseert. Hieronder een lang fragment waarin Tom uiteenzet waarom Abke Haring zijn ideale Hamlet is. Hamlet op de drempel van de volwassenheid
Virtuositeit en vedettisme
Meestal wordt de Deense prins naar mijn gevoel gespeeld door te oude acteurs. Check YouTube en geniet van een scala aan klinkende namen, van een te nadrukkelijke Laurence Olivier tot een schitterende Richard Burton. Helaas komt de virtuositeit van hun spel de kracht van het stuk zelden ten goede. Te vaak wordt een gevestigde acteursvedette gekozen om de vedette onder de toneelrollen, Hamlet, in te vullen.
Het gevolg is onder meer dat de seksuele verwijten aan de koninginmoeder ongeloofwaardig en zelfs misplaatst klinken. De felle dadendrang en de verlamming door faalangst — allebei zo eigen aan jonge idealisten — passen niet bij een man die evengoed 35 zou kunnen zijn als 45. Dit feit alleen al maakt bijvoorbeeld de verfilming van Kenneth Branagh zo problematisch. Nog gezwegen van zijn eigen acteerwerk, hoe briljant alle anderen rond hem ook spelen.
Mijn stelling is dat Hamlet (en dus ook Ophelia) op de drempel staan van de volwassenheid. Romeo en Julia waren prille pubers, slachtoffers van hun allereerste en dus tomeloze kalverliefde. Zij voorzien de tegenkanting van hun families wel, en ze kennen natuurlijk ook de vendetta tussen die beide, maar ze hebben geen besef van de details, de werking, de historie, de hele politiek van de macht en van de implicaties die erachter schuilgaan. Hun drijfveer blijft zuiver romantisch, van de wereld weg, in elkaars armen.
Hamlet echter is oud en pienter genoeg om zulke tribulatiën en machtsverhoudingen juist wél te zien. Hij, de briljante student, bezit de intelligentie om machiavellisme te detecteren. Maar hij bezit evenzeer nog steeds de jeugdige drang tot zuiverheid om zich daar bij voorbaat en principieel tegen te verzetten. Hij wordt voortgestuwd door de hooggestemde Sturm und Drang van iedere brandnieuwe generatie, maar anders dan Romeo en Julia geeft hij zich terdege rekenschap van alle gevolgen van zijn daden. De twijfel die hem zodoende verscheurt, verwordt tot vertwijfeling en verlamming, en levert allengs nog grotere vertwijfeling en verlamming op. Zijn drijfveer is niet romantisch helder, zoals bij Romeo en Julia, maar juist verwarrend veelzijdig. Verontwaardiging, vrees, overmoed, onmacht, zelfhaat… Al die gevoelens vechten om de bovenhand. Hamlet is tegelijk melancholisch en cynisch — twee keer vroegoud. Alleen zijn verbale energie blijft onverminderd sprankelen.
Enkel iemand die sterk van geest is maar nog jong oogt, en die frêler is dan de volwassenen die hij aanwrijft alle zuiverheid te hebben verloren, kan deze Hamlet geloofwaardig belichamen.
Ersatzvadermoord
Voor mij lopen daar twee andere belangrijke lijnen mee gelijk. In hun terminologie zijn ze modern-psychologisch, maar naar hun essentie zijn ze universeel en dus ook volop aanwezig bij Shakespeare.
De eerste lijn wordt al frequent gebruikt in menige enscenering. De freudiaanse. Grof samengevat klinkt ze als volgt. Hamlet kan zijn vadermoord zelf niet meer plegen. Hij moet integendeel toezien dat zijn moeder na de dood van zijn vader niet kiest voor hem, haar zoon, maar voor een ‘nieuwe’ vader, Claudius. Deze is bovendien zijn oom langs vaderskant, dus helemáál een Ersatzpapa. Het pijnlijk verwarrende voor Hamlet is bijgevolg dat hij zijn vadermoord moet plegen — d.w.z. zijn volwassenheid bereiken, zelf ‘man’ worden — door de moordenaar van zijn echte vader te vermoorden.
Door de moord op vader Hamlet zette oom Claudius zijn jonge neef twee keer een hak. Hij belette Hamlet die moord zelf te plegen, symbolisch bedoel ik. Maar hij zadelde Hamlet ook op met de plicht tot wraak op een man die thans samenwoont en -slaapt met zijn moeder, terwijl hij toch door bloed verbonden is met hemzelf én met zijn echte vader. Die moeder verraadt, in freudiaanse zin, haar zoon dus eigenlijk twee keer. Een zoon ijvert naar de liefde van zijn moeder, op ieder vlak. Daarbij was Hamlets echte vader Hamlets eerste liefdesrivaal. Die vader is nu weggevallen. Echter niet ten voordele van de zoon, maar van een oom. Voor verstokte freudianen betekent dat een extra walmende familiekluwen, vol jaloezie, afwijzing en vernedering, verhevigd door de ontkenning van sommige van de meest verborgen verlangens, zoals seksueel getinte afgunst jegens de eigen verwekker. Akkoord, ik ga heel kort door de freudiaanse haarspeldbocht, maar daar komt het uiteindelijk wel op neer.
Dit alles verklaart de felheid, op de walg af, waarmee Hamlet zijn moeder hitsigheid en bloedschande verwijt. Die misogyne walg breidt zich zelfs uit naar Ophelia, op het moment dat ook zij hem ‘verraadt’, onder dwang van nota bene haar eigen vader, Polonius. (Vertaler Willy Courteaux legt die uitbreiding van de walg geloofwaardig uit in zijn overigens, als altijd, prima inleiding tot Hamlet.)
Orgaan-minderwaardigheidscomplex
Naast de freudiaanse zou ik ook een tweede psychologische lijn willen uitbuiten. Ze is schatplichtig aan Alfred Adler, ‘de derde stamvader van de psychoanalyse’. Hij ontwikkelde het concept van het minderwaardigheidscomplex. Wikipedia meldt daarover: “Sterke gevoelens van minderwaardigheid en onzekerheid die voortkomen uit reële of ingebeelde tekorten. Ook geloofde Adler dat de sterkste menselijke drijfveer het verlangen naar “superioriteit” is.”
Adler muntte daarbij ook het begrip ‘orgaan-minderwaardigheidscomplex’. Pubers en jongvolwassenen zouden zich vernederd voelen door de kracht, ja zelfs de louter lichamelijke omvang van volwassenen. Zeker waar het hun edele delen betreft. Met afschuw, ontzag en afgunst — zo kijken kinderen naar hun plompe verwekkers, voorzien als die zijn van groteske buiken en borsten en billen en ballen.
Die beide psychologische lijnen samen, Freud en Adler, leggen m.i. een component bloot die onlosmakelijk hoort bij iedere halfwas, en al zeker bij Hamlet. De twijfel aan zijn identiteit en zijn vermogens, en in het bijzonder de seksuele kant ervan. Tussen vrees en verlangen is de ongevormde geest vooral ambigu, en onbehaaglijk verontrust door de eigen ambiguïteit. Zelfhaat en zelfoverschatting, ze liggen altijd op de loer, elkaar vergrotend. Een perpetuum mobile van frustratie jegens zichzelf en van minachting jegens de wereld. Het besef van vernedering wordt nog aangejaagd door de woede ze niet te kunnen beëindigen. En in het besef zelf niet ‘zuiver’ te zijn, wordt de roep om zuiverheid alleen maar groter.
De getormenteerde monologen van Hamlet bevatten derhalve tegelijk een hartenkreet en een uitdrijving. Een aanklacht tegen alle onrecht, jazeker — maar ook een bezwering van de eigen lamlendigheid. Indien ze al geen regelrechte medeplichtigheid aanklaagt, ‘schuldig verzuim’, bij zichzelf. Een ego dat twijfelt aan zijn ik roept alle anderen het luidst tot de orde.
Maar inmiddels bestaan zijn eigen daden vooral uit woorden, en niet uit daden.
Om al het bovenstaande in ons voordeel aan te wenden zie ik onze Hamlet het best gespeeld worden door Abke Haring. Haar androgynie, haar kwetsbaarheid, haar innerlijke kracht — ze zullen dit schimmenspel van zijn en wezen, van zien en zijn, dit hele spiegelpaleis van hartstocht en paranoia, alleen maar vergroten.
Let wel, het is niet de bedoeling dat Abke Haring een prinses speelt die voorwendt prins te zijn. Nee, ze moet een jongeman spelen, zoals ten tijde van Shakespeare alle vrouwenrollen werden gespeeld door jongens. Niet als travestieten, maar als acteurs die vrouwen belichaamden. Zo ook moet Abke een prins belichamen.
Abkes androgynie zal niet alleen haar eigen character, ze zal ook de band kleuren en m.i. verdiepen met Ophelia en met de koninginmoeder — de twee andere vrouwen uit het stuk. “Ga naar een nonnenklooster!” en “Welke vrouw, welke moeder, gedraagt zich zo hoerig als u?” Uit de mond van een androgyne prins krijgen die vrouwonvriendelijke sneren een dubbele lading. Onder de vrouwenhaat zindert de zelfhaat mee.
Kiezen voor een actrice als Hamlet is niet nieuw. Er bestaat een lange traditie in. Meestal ging het om een commercieel-artistieke gimmick. (“Komt dat zien! Sarah Bernhardt speelt Hamlet!” Ze speelde naar verluidt trouwens de pannen van het dak.)
Soms ging het om regelrechte travestie, zoals in het geval van Asta Nielsen, internationale ster van de stomme film. In haar geval was de enscenering gebaseerd op een studie, verschenen rond 1910, die beweerde dat de historische Hamlet eigenlijk een prinses was, die daarom niet op de troon mocht komen te zitten, en die daar gek van werd, etc. Uiteraard beleeft Asta/Hamlet in de filmversie een regelrechte affaire met Horatio, inclusief de langoureuze blikken en de smachtende pruilmond waarvoor La Nielsen zo beroemd werd, tot in de gedichten van Paul van Ostaijen toe.
Wat wij zouden doen heeft niets vandoen met de twee bovenstaande opties en diva’s. Het gaat om een inhoudelijke keuze.
Tom Lanoye
programmaboek 14|15
Blader door het programmaboek door op onderstaande afbeelding te klikken of download als pdf.