zoek login
logo

Louis Couperus

home  >  Louis Couperus  >  biografie


Louis Couperus (1863-1923) is misschien wel de grootste romanschrijver die Nederland gekend heeft, maar tijdens zijn leven was hij altijd buitenstaander. Hij groeide op in een milieu van Hollandse koloniale bestuurders en bracht als kind vijf jaar in het toenmalige Nederlands-Indië door, een ervaring die in zijn schrijverschap een bepalende rol speelde. Op zijn vierentwintigste schreef hij een naturalistische roman over een benard vrouwenleven, Eline Vere (1889), verwant aan Ibsens Nora en Fontane’s Effi Briest, die hem in één klap tot een gevierd schrijver maakte.

Maar literaire roem gaf hem nauwelijks voldoening. Zijn leven lang was Couperus een rusteloos schrijver. Niet alleen beoefende hij zo’n beetje alle denkbare literaire genres – poëzie, korte verhalen, sprookjes, romans, feuilletons, epigrammen, reisverhalen, beschouwingen en toneelbewerkingen – na de eeuwwisseling was hij ook voortdurend op reis. Romans en verhalen volgden elkaar in een verbluffend tempo op, waarin hij ook telkens weer een compleet nieuwe wereld schiep, nu een naturalistisch dan weer historisch of symbolistisch. De stille kracht (1900) een van zijn meesterwerken, schreef hij in slechts een paar maanden, tijdens een bezoek aan zijn zuster en haar echtgenoot, die in Pasoeroean op Oost-Java resident was. Als decor voor zijn dramatische verhaal over de ondergang van resident Van Oudijck gebruikte hij vrij letterlijk zijn directe omgeving, de kleine gemeenschap van Nederlanders in een uithoek van de kolonie, maar in de roman krijgt die benauwde wereld een diepe, existentiële resonans, die in al zijn werk doorklinkt: hoe kan een mens zichzelf overeind houden in een wereld waarin alles vergankelijk is, waarin geen blijvend houvast te vinden is in religie, filosofie, ideologie, een wereld waarin de mens die zich ontworstelt aan de benepenheid van zijn eigen kleine sociale wereld niet automatisch een rijker, zinniger leven wacht, maar wellicht juist de wanhoop van de totale leegte.

Hoewel hij bij het publiek een reputatie genoot van een zwierige, altijd laconieke, wat vrouwelijke dandy, worstelde hij in zijn omvangrijke oeuvre met wat hij zelf ,,het vraagteken’’ noemde of, in zijn laatste grote historische roman over Alexander de Grote, Iskander (1920), ,,het antwoordloze waarom’’.

De drie plaatsen die in zijn leven zo’n bepalende rol spelen – Nederlands-Indië, Den Haag en Italië – zijn in zijn werk veel meer dan toevallige literaire locaties. Elk ervan groeit uit tot symbool van een geestesgesteldheid, een manier van in de wereld staan.
Het Indië van zijn jeugd staat voor een overweldigende natuur waarin de angstige mens zichzelf tot een vreemde wordt. Als jongetje moest de kleine Louis vaak door het donker naar de Indische badkamer, die in de koloniale tijd ver van het woonhuis verwijderd was. De angstige ervaring van het naakte jongetje dat zich haastig wast, omringd door een inktzwarte duisternis van een onbegrijpelijk universum, klinkt door in zijn werk – vooral in de scène uit De stille kracht, waarin de chronisch overspelige residentsvrouw Leonie van Oudijck tijdens het nemen van haar bad bespuugd wordt door onzichtbare monden.

Den Haag staat in het werk van Couperus voor de sociale wereld die de mens ketent. Achter een keurige façade van burgerlijke beschaving gaan al te menselijke emoties schuil: ambitie, competitie, jaloezie, onderdrukt verlangen en kruipende waanzin. In zijn romanreeks De boeken der kleine zielen (1901-03), een hoogtepunt in zijn werk, beschrijft hij hoe een geziene Haagse familie uiteenvalt; de oude, negentiende-eeuwse zekerheden voldoen niet meer. Met een verbluffend psychologisch inzicht en veel empathie beschrijft Couperus hoe zijn personages, ieder op zijn of haar manier, op zoek gaan naar nieuwe betekenis in hun leven, nieuwe verbanden met elkaar. De gescheiden Constance van de Welcke, een van de hoofdpersonen, is een formidabele anti-Bovary; wanneer ze haar illusies over maatschappelijk aanzien en romantiek verliest, moest ze op zoek naar iets dat haar leven zin kan geven.
In een Haagse roman die hij een paar jaar later schreef, Van Oude Mensen, de dingen die voorbij gaan… (1906) neemt hij een moord uit jaloezie in de jeugd van mensen die nu stokoud zijn als aanleiding om over het raadsel van de hartstocht te schrijven. De levens van ogenschijnlijke bedaarde mensen in Den Haag zijn getekend door vulkanische passies. Couperus zag seks en menselijke hartstocht als een van de belangrijke drijfveren van de mens. Ook vandaag nog is het verbazingwekkend hoe openhartig, zonder preutsheid of moralisme hij daarover durfde te schrijven.

Italië was voor hem, zoals voor zoveel schrijvers in de negentiende en twintigste eeuw, het land van het natuurlijke leven; hij beschouwde het als zijn eigenlijke vaderland. In de talloze journalistieke feuilletons die hij in het eerste decennium van de twintigste eeuw over zijn leven in het Zuiden schreef herschiep hij zichzelf als flaneur, die een intieme en ideale vriendschap beleefde met een jonge Italiaanse zakenman, Orlando geheten. Couperus was in getrouwd met een nicht van hem, die hem hielp bij zijn werk en hem overal vergezelde, maar zijn werk is doordrongen van onverbloemde homoseksuele emoties, vooral zijn romans die in de antieke wereld spelen, zoals het uitzinnig decadente De Berg van Licht (1905) en De komedianten (1917). Hoewel de figuur van Orlando in de feuilletons diep is ingebed in reële feiten en omstandigheden, gaat het waarschijnlijk om een grote, maar fictieve liefde.

Zijn journalistieke werk bezorgden Couperus een groot publiek. Toen hij in 1915 vanwege het oorlogsgeweld noodgedwongen terugkeerde Nederland, bleek hij tot zijn verrassing een gevierd schrijver. Aan het eind van zijn leven maakte hij als speciaal correspondent voor een weekblad nog een lange, slopende reis naar Nederlands-Indië, China en Japan. Niet lang na zijn terugkeer, op 16 juli 1923, overleed hij.

© Bas Heijne

share

Rate

Hieronder kunt u uw reactie invullen.

gegevens worden opgehaald